Risicobeperkende Lifecycle: Beheersing van neerwaarts risico
Het jaar 2023 markeert een belangrijk keerpunt in het Nederlandse pensioenlandschap met de goedkeuring van de Wet toekomst pensioenen door de Eerste Kamer. Dit jaar is het aan de sociale partners om invulling te geven aan de nieuwe pensioenregelingen. Vanaf 1 januari 2025 zullen pensioenuitvoerders deze afspraken concretiseren in veranderingen in het beleggingsbeleid.
In het vernieuwde pensioenstelsel staat het concept van lifecycle centraal. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het individuele pensioenvermogen, waarbij de risicohouding van deelnemers de verdeling van rendementen bepaalt. De rendementen worden toegewezen aan zowel het beschermingsrendement als het overrendement. De dynamiek van de lifecycle komt tot uiting in de hoogte van de renteafdekking en de allocatie naar de returnportefeuille. Zo zal een oudere deelnemer bijvoorbeeld een hogere renteafdekking krijgen en een lagere allocatie naar de returnportefeuille hebben. De risicohouding van de deelnemers speelt een sleutelrol, en de meting daarvan wordt uitgevoerd door een risicopreferentie-onderzoek, zoals beschreven in de Leidraad van de AFM. De risicohouding vormt een uitgangspunt van de lifecycle, naast premiebeleid en nagestreefde ambitie. Het heeft betrekking op de solidaire premieregeling van het nieuwe pensioenstelsel (NPS). Een deelnemer aan het begin van zijn loopbaan kan relatief meer beleggingsrisico nemen, vanwege het hoge verdienvermogen op toekomstige arbeid, dan op latere leeftijd. Naarmate zijn loopbaan vordert, neemt de contante waarde van het toekomstig arbeidsinkomen af, en wordt het beleggingsrisico van het opgebouwde pensioenvermogen afgeschaald. Naarmate de leeftijd van de deelnemer stijgt, verandert het rendement en risicoprofiel van het individueel pensioenvermogen, wat in de praktijk leidt tot aanpassingen in de verdeling tussen beschermings- en overrendement oftewel allocatie tussen de beschermings- en rendementsportefeuille.
In dit artikel willen we een stap verder gaan door de theoretische toepassingen van “loss aversion” uit de gedragseconomie (Kahneman, ea) te introduceren op de lifecycle. Deze theorie toont dat deelnemers pensioenkortingen als zeer negatief ervaren, terwijl pensioenverhogingen in mindere mate als positief worden ervaren. Het negatieve gevoel kan relatief groot zijn bij de groep die bijna met pensioen gaat, aangezien zij het risico lopen op kortingen net voor hun pensioengerechtigde leeftijd. In tegenstelling hiermee kunnen gepensioneerden mogelijk wel aanspraak maken op compensatie uit de solidariteitsreserve, waardoor zij niet of in mindere mate gekort hoeven te worden. Met slechts een paar jaar aan premiebetalingen te gaan en een geringe allocatie naar het overrendement, is het herstelvermogen van de bijna gepensioneerden beperkt.